De brandnetel. Ode aan een ongeliefde plant

Brandnetel01

Kortgeleden verscheen het boek ‘De brandnetel. Ode aan een ongeliefde plant’, geschreven door Frans Olofsen. Struingids vroeg de auteur iets te schrijven over deze overbekende, maar desondanks vaak slecht gekende plant.

Je kunt je afvragen waarom je een boek over zo’n algemene plant zou schrijven. Want waarschijnlijk elke dag, nadat je je huis hebt verlaten, kom je haar tegen. Ik heb het over de brandnetel, de Urtica dioica, zoals ze officieel heet. Maar hoe bekend ook, de kennis over de plant blijkt meestal niet erg diepgravend te zijn. Zonder twijfel heeft dit maken met het gegeven dat ze ons kan steken. Daardoor zit ze, op letterlijk pijnlijke wijze, in ons gevoel verankerd en stopt het onbevangen observeren. De venijnige prikken die de brandnetel kan uitdelen hebben ons geconditioneerd: vermijd dit wezen! De afweer tegen deze plant is diep ingebakken. Ik hoorde eens iemand vloeken tegen de brandnetels in zijn tuin. Vorige zomer liep ik met een jochie van anderhalf jaar oud langs een bosrand waar het wemelde van de brandnetels. Nog nooit was hij op de plek geweest, maar toch riep hij uit, bij de eerste aanblik: ‘Prik … au!’. De brandnetel als eerstgekende plant in een mensenleven …

De dagpauwoog is erg afhankelijk van de brandnetel. Deze tekening is gemaakt door Willem Beekman. Zelf zegt hij erover: “Van de vier nepogen van de dagpauwoog zijn die op de achtervleugels het meest uitgesproken. Ze lijken op pauwenveerogen, waarvan ik links een detail heb getekend. Wat mij als een raadsel voorkomt: hoe kan in beide ge­vallen (vlinder en pauw) iets dat zó functioneel is, voor ons als zo mooi overkomen? Zou de natuur dan, behalve functionaliteit, ook doortrokken zijn van schoonheid, als een zelfstandig principe?”

Ook het algemeen voorkomen van Urtica is een reden voor haar ongeliefde status. Mensen houden niet van algemeenheden, we willen over bijzondere, uitzonderlijke, unieke dingen kunnen vertellen. Veel eer zul je niet behalen als je tegen iemand zegt dat je gisteren een brandnetel hebt gespot. Toch zou ik iedereen uit willen dagen om de plant eens een tijdje intensiever waar te nemen en langer stil te staan bij deze ogenschijnlijk saaie plant. Na een tijdje zul je merken dat de waarnemingen en oordelen die je over haar hebt gaan schuiven.

Mooi is dit te zien als je de bladeren nader bestudeert. Als je die langer waarneemt dan ervaar je dat het typische brandnetelblad, waaraan we de plant vaak herkennen, helemaal niet bestaat en dat er grote vormverschillen bestaan, afhankelijk van de plek op de plant, licht en groeiplaats. Aan dit soort details kun je ervaren dat fenomenen in de natuur eigenlijk niet in enkele, simplistische beelden zijn te vangen. De natuur blijkt bij nader inzien eigenlijk altijd groter en complexer te zijn dan je in eerste instantie dacht. En dat geldt ook voor de brandnetel …

En als je dan toch bezig bent: ga eens op zoek naar het leven op en rondom de brandnetel. Als je in beeld brengt hoeveel levensvormen direct of indirect met de brandnetel samenhangen, dan kom je op ongelooflijke aantallen. Het levensweb rondom de brandnetel is uniek, divers en complex. Denk aan de rupsen van bekende dagvlinders die op de brandnetel leven, zoals die van de dagpauwoog en de atalanta. Maar dit zijn slechts twee, in het oog springende voorbeelden. Tientallen andere organismen, vaak klein en verborgen, zijn op haar te vinden: wantsen, cicaden, bladluizen, kevers. Je kunt slakken en schimmels op haar aantreffen en de nachtegaal fladdert om haar heen. Er is zelfs een parasitaire plant, het duivelsnaaigaren, die niet in de aarde wortelt, maar in de brandnetel. Deze wonderlijke plant is trouwens bij uitstek te vinden in de uiterwaarden, want haar zaden worden via rivierwater verspreid. Kortom: de brandnetel is een ware schatkist.

Tijdens het schrijven van mijn boek is ook mijn eigen beeld over de plant veranderd. Steeds meer details kwam ik op het spoor en ook afwijkende blikrichtingen over hoe je tegen de plant aankijkt. Eén daarvan maakte ik mee tijdens mijn bezoek aan Jan Graafland, tuinman in de prachtige tuin van de firma Weleda te Zoetermeer. Staande tegenover een kolonie brandnetels kaartte ik die zo gehate, stekende brandharen aan. Ik beschreef ze als een soort wapens, maar direct zette hij daar een alternatief idee tegenover: ‘Ik zie dat anders. De groei van die haren ervaar ik als het naar buiten stuwen van levenskracht en, zeker, daar krijg je na aanraking jeuk van, bultjes. Maar evengoed kun je zeggen dat je huid ervan opleeft.’ En toen ik het had over de door de bodem groeiende wortelstokken, waardoor de plant zo moeilijk te verwijderen is in onze zorgvuldig aangelegde tuinen, schetste hij het volgende beeld: ‘Ik zie de brandnetel niet als een woekeraar, maar als een reiziger door de bodem. In mijn ogen is het juist een gévende plant. Waar de mens de natuur een beetje links laat liggen, zoals op dijken en stortplaatsen, daar probeert ze er nog iets van te maken. Op die plekken doorploegt ze de bodem, verrijkt die met organische stof en maakt haar zo vruchtbaar.’

Een ander fascinerend aspect van deze plant betreft de vele, soms oeroude verhalen die over haar zijn geschreven. Het misschien wel mooiste voorbeeld daarvan is het sprookje van Hans Christian Andersen. In De Wilde Zwanen, gepubliceerd in 1838, speelt de brandnetel een cruciale rol. Ik zal het verhaal kort schetsen, omdat de brandnetel er een hoofdrol in speelt.

Elisa en haar elf broers wonen op een kasteel, in harmonie en grote rijkdom. Maar, natuurlijk, daar is de boze stiefmoeder die deze paradijselijke toestand wil vernietigen. Daarom verandert ze de broers in evenzovele zwanen en stuurt die weg van het kasteel.

Ook Elisa wordt de wereld ingestuurd en daarbij op de proef gesteld. Ze gaat op zoek naar haar broers, die ze niet als zwanen terug wil hebben, maar als mensen van vlees en bloed. Uiteindelijk krijgt ze van een fee de opdracht om brandnetels te verzamelen en daar hemden van te weven. Als ze die om de zwanen heen weet te gooien, zo zegt de fee, dan zullen deze terugveranderen in haar broers.

Het lukt haar, op het allerlaatste moment, staande op de brandstapel, waartoe ze was veroordeeld. Want wie zich met brandnetels bezighoudt, kan niet anders dan een heks zijn. Eind goed, al goed. En ze leefden nog lang en gelukkig. Maar zonder de brandnetel was dit haar niet gelukt. De geweven brandnetelhemden in het verhaal kun je zien als lichamen die om de zielen van de halfdode broers worden gegooid. Daardoor komen die weer ‘in het vlees’, ze ‘incarneren’. In de etymologie van het woord ‘lichaam’ is dit terug te vinden, want daarin zit het woord ‘lic’ in, dat refereert naar ‘lijk’, en ‘haam’, dat refereert naar ‘hemd’. In het sprookje van Andersen is de brandnetel letterlijk een levensbrengende plant.

Nee, al die oordelen en stereotypen over de brandnetel kloppen niet of vragen tenminste om nuancering. Daarom is de brandnetel ook een tegengif tegen rechtlijnigheid en houdt ze ons een spiegel voor – over hoe we tegen de natuur in het algemeen aankijken en hoe we met haar omgaan. Dus: kijk eens wat langer naar deze prachtige planten. Ik durf te wedden dat je dan onder de indruk raakt, zóveel is er over haar te vertellen. Niet alleen levert ze een schatkist vol biologische verhalen, maar ook een stoet aan wonderlijke, door mensen geschreven verhalen, om nog maar te zwijgen over de sterke vezels die ze vormt en haar culinaire kwaliteiten. Het is niet altijd nodig de wereld rond te reizen om bijzondere waarnemingen te kunnen doen. Die liggen gewoon voor het oprapen, naast je voordeur, een paar straten verderop, langs een bosrand, of als je struint langs één van onze rivieren.

Frans Olofsen

Frans Olofsen: De brandnetel.
Ode aan een ongeliefde plant,
uitgeverij Christofoor (2023).

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *